De stellingname in deze blog is vrij heftig. Het stelt – als het goed is – de lezer voor een keuze die de lezer eigenlijk niet wil maken. Gaan wij voor een samenleving die het debat respecteert (met alle gevaren van dien) of gaan wij voor een tolerante samenleving (met alle beperkingen van dien)? Op het eerste gezicht een tikkeltje belegen en theoretisch onderwerp dat met het aantreden van Halsema als ambitieuze nieuwe burgemeester van Amsterdam weer actueel is geworden.
Femke Halsema stuurde op 22 augustus een brief naar de Amsterdamse gemeenteraad om haar koers met betrekking tot het tegengaan van radicalisme in Amsterdam aan te kondigen. Zij stelt aan het begin van haar brief dat heftig en soms onverzoenlijk meningsverschil thuis hoort in onze democratische rechtsstaat en in onze vrije stad en deze ook verrijkt. Tegelijkertijd noemt zij dat in Amsterdam 180 nationaliteiten leven. Dat vereist openheid of tolerantie anders wordt het volgens Halsema onleefbaar. In het verlengde daarvan verlangt zij ook dat wij een zekere mate van nieuwsgierigheid hebben in elkaar. De laatste stelling is in lijn met het ideaal van “de open stad” die is afgesproken in het collegekoord, gebaseerd op de gedachte dat culturen verbonden met elkaar worden “anders sijpelt het gif van racisme en discriminatie verder onze stad binnen waardoor individuen en groepen tegenover elkaar komen te staan“.
In deze stellingen en uitgangspunten zit een belangrijke tegenstrijdigheid verborgen waar het goed is om bij stil te staan. In een gepolariseerde samenleving hebben wij groepen en individuen die op basis van hun fundamentele en zeer stellige overtuigingen weigeren zich open te stellen voor de ander. Natuurlijk zouden wij graag willen dat alle Amsterdammers zich open, tolerant en nieuwsgierig zouden opstellen. Persoonlijk beschouw ik verdraagzaamheid zelfs als één van de belangrijkste kernwaarden van een open en liberale samenleving. Tolerantie, nieuwsgierigheid en openheid afdwingen door overheidsingrijpen lijkt mij echter niet te rechtvaardigen om praktische en principiële redenen. Nieuwsgierigheid is zelfs een eigenschap die simpelweg niet van bovenaf opgelegd kan worden hoe sterk de burgemeester dat ook verlangt.
Tegengestelde opvattingen in de samenleving
De realiteit is dat in onze samenleving grote groepen mensen nou eenmaal radicale politieke en religieuze opvattingen hebben. De grondwettelijke vrijheden die elk individu geniet bieden deze mensen ook de bescherming om deze opvattingen in de publieke ruimte (op sociale media) op soms zeer provocerende, luidruchtige of kwetsende wijze kenbaar te maken. Concreet gaat het om mensen die hun afkeur uitspreken over andere culturen of religies of op basis van religieuze opvattingen de gelijkwaardigheid van vrouwen en homoseksuelen in twijfel trekken. Opvattingen die – om begrijpelijke redenen – door een meerderheid in de politiek vaak in harde bewoording veroordeeld worden.
Waar trekken wij de grens als het gaat om extreme en intolerante opvattingen die de wet niet nadrukkelijk overtreden? Moeten wij alles toestaan of kunnen wij eisen van onze burgemeester dat zij intolerante groepen beperkt in hun beweegruimte om de open en tolerante samenleving te waarborgen? Het is de bekende paradox van tolerantie. Vrij naar John Rawls durf ik te stellen dat een rechtvaardige samenleving in beginsel tolerant tegen intolerantie moet zijn, maar in het kader van zelfbehoud een duidelijke grens moet stellen waar die tolerantie ophoudt. In het pleidooi voor de weerbare samenleving die ik eerder hield betoog ik dat polarisering in een gemeenschap mogelijk en zelfs wenselijk is zolang deze niet dusdanig escaleert dat het een antidemocratische vorm aanneemt. Met andere woorden: zolang inwoners de rechtsstaat en de democratie eerbiedigen hebben zij het recht om zich als onfatsoenlijke, bekrompen en onverzoenbare deelnemers aan het debat te gedragen hoe vervelend een meerderheid van de samenleving (en de zittende macht) dat ook vindt. De samenleving heeft ook het recht om deze mensen hier op aan te spreken, maar niet om deze mensen het recht op spreken onmogelijk te maken.
De gemeente als scheidsrechter in het publieke debat
Een burgemeester en een gemeenteraad hebben deze machtsmiddelen wel. In beginsel kan een burgemeester de bewegingsvrijheid van intolerante oproerkraaiers beperken. Dit op grond van de angst dat de intolerante opvattingen tot strafbare uitingen of openbare ordeverstoringen zouden kunnen leiden. De burgemeester moet daarbij schipperen tussen wat grondwettelijk is toegestaan en wat de samenleving (en dan met name de gemeenteraad) als wenselijk acht. Het besluit van burgemeester Aboutaleb van Rotterdam om honderden anti-Zwarte Piet demonstranten een gebiedsverbod op te leggen (en daarna op te pakken) kon vanuit rechtsstatelijke hoek op felle kritiek rekenen, maar leidde wel tot groot applaus in de samenleving en in de raadszaal. Hoogleraar Jan Brouwer waarschuwde onder andere naar aanleiding van dat optreden bij zijn afscheid ervoor dat de “burgemeester geen sherrif moet zijn” . Later stelde Aboutaleb alles op alles in zijn werking om te waarborgen dat Pegida kon demonstreren voor een moskee, ook toen dat een intimiderende en (bijna) gewelddadige tegenreactie ontlokte. Een demonstratie die wederom leidde tot een debat over wat wenselijk is in een samenleving en waar de facto de burgemeester (gesteund door zijn raad) een beslissende stem in heeft.
Een bijkomstig probleem is dat gemeenteraadsleden de neiging hebben om sympathieker tegen bepaalde radicale opvattingen te staan dan anderen afhankelijk van hoe dicht hun eigen gedachtegoed bij die opvattingen staat. Kenmerkend daarvoor is de discussie rondom het kraken, waar bepaalde partijen (waaronder die van burgemeester Halsema) hebben aangeven de beweegredenen van krakers te kunnen begrijpen ondanks de onwettige handelingen waar toe ze kunnen leiden. In het vorig decennium leidde de verwevenheid van linkse politici met gewelddadige linkse activisten nog tot een grote rel (“Geweld moest bespreekbaar zijn”). Eveneens kan gesteld worden dat islam-kritische partijen (zoals de PVV) rechts-radicalen die tegen de islam agiteren meer ruimte zullen gunnen dan partijen die islamfobie als een grote maatschappelijke bedreiging zien. Hoe sterk die relatie precies is, is naar mijn weten nooit onderzocht, maar conservatieve en progressieve gemeenteraden zullen hoogstwaarschijnlijk anders denken over wat wel en niet getolereerd zou mogen worden. Het toont maar aan dat de gemeenteraad niet het meest onbevooroordeelde orgaan is om te bepalen welke politieke extremen in de samenleving (te) radicaal zijn.
Onze democratische gemeenschap
De overheid (en daarmee de politiek) bedoelt het waarschijnlijk goed, maar kan doorschieten in haar wens de samenleving voor ‘kwade gedachten’ te behoeden en in haar geestdrift ongewenst het maatschappelijk debat beperken. Er bestaat binnen onze samenleving een concrete angst dat intolerante opvattingen de rede zullen doen verstommen. Tegen inhoudsloos geschreeuw zou immers geen redelijk woord zijn opgewassen. Ik denk dat juist – om politieke redenen – meningen onderdrukken het zaadje plant waarmee het gif verder de stad in kan druppelen. Het beste bewijs dat je gelijk hebt is voor veel mensen als de ander nog weigert om met jouw in debat te gaan.
Ik zou Halsema willen oproepen om volledig te vertrouwen op de kracht van de samenleving en de democratische gemeenschap die gevormd wordt door alle Amsterdammers gezamenlijk. Kies uiteindelijk voor de rechtsstaat, bescherm deze met alle middelen die nodig zijn maar laat je niet verleiden om op andere wijze in te grijpen binnen het maatschappelijk debat dat in de stad plaatsvindt, ook als door de polarisering de fatsoensnormen en daarmee de open en tolerante samenleving soms ver te zoeken zijn. Verdraagzaamheid kan niet opgelegd worden vanuit het stadhuis, maar moet ontstaan binnen de samenleving zelf. De weerbare democratie eist dat de overheid optreedt tegen zij die antidemocratisch zijn en de gemeente Amsterdam zal alleen daar aan al een flinke kluif hebben, maar een weerbare samenleving kan met intolerante opvattingen omgaan.