“Allereerst is er een duidelijke verschuiving in het politieke gedragspatroon. Tal van klassieke vormen van participatie zijn opgedroogd. De politieke organisatiegraad neemt verhoudingsgewijs af. Het partijleven in klassieke zin: vergaderbezoek, massale ledenwinacties, colportage enz. leidt een kwijnend bestaan. [..] daarnaast komen nieuwe vormen van actieve participatie op. Tegenover het teruglopend vergaderbezoek staan de massale bezoeken aan teach-ins, walk-in, talk-ins, meetings enz.”
De representatieve en partijpolitieke democratie wordt met enig regelmaat doodverklaard. Bovenstaand citaat is afkomstig van Ed van Thijn in 1967, maar had net zo goed vandaag uitgesproken kunnen worden. Net als veel van zijn tijdgenoten dacht Ed van Thijn in de jaren zestig dat de representatieve democratie op zijn retour was. Ingrijpende staatskundige vernieuwing was vereist om de Nederlandse democratie te kunnen redden. Deze vernieuwing is op de lange baan geschoven en tot op de dag van vandaag niet gerealiseerd.
Precies vijftig jaar later is er weinig veranderd. De ledenaantallen van politieke partijen dalen nog steeds en wederom komen er nog steeds nieuwe partijen op die de Nederlandse democratie doodverklaren. Net als vijftig jaar geleden lijken Nederlanders de voorkeur te geven aan “tijdelijke participatie”. Liever het eenmalig tekenen van een petitie dan het langdurig verbonden zijn aan een politieke partij of initiatief.
Gaat de Nederlandse democratie ten onder?
Het is aanlokkelijk om mee te gaan in deze – inmiddels al decennia durende – trend en hardop te voorspellen dat over tien jaar politieke partijen niet meer bestaan tenzij dit en dit verandert binnen de Nederlandse staatsinrichting. Er is zelfs een Staatscommissie parlementairstelsel ingevoerd die het principe van vertegenwoordiging en de rol van politieke partijen als probleemgebied heeft erkend. In deze commissie zit ook de politicoloog Tom van der Meer, die met een ‘revolutionaire’ stelling komt. Namelijk “er is helemaal geen sprake van een crisis in de democratie”. De decennia durende roep om meer inspraak ligt niet bij onze democratische instituties maar bij de politieke cultuur. Onderzoek van het SCP bewijst het gelijk van Tom van der Meer. Nederlanders zijn tevreden over de democratie maar klagen over de politiek. De fout ligt dus niet bij onze democratie en het gebrek aan bepaalde vormen van inspraak of zeggenschap maar bij de bestuurderscultuur die heerst in Nederland. Is dat problematisch? Op nationaal niveau niet direct. De politieke praktijk wijst uit dat landelijke partijen razendsnel innoveren (zie de campagne van GroenLinks) of dat hun positie bedreigd wordt door nieuwe opgerichte partijen. Over tien jaar (of wellicht over vijftig jaar) zullen politieke partijen waarschijnlijk nog steeds bestaan door zich mee te ontwikkelen met de tijd.
De lokale democratie
Wat op nationaal niveau goed gaat, gaat op lokaal niveau helaas minder goed. Dit wordt ook benoemd door Tom van der Meer in zijn boek “Niet de kiezer is gek”. Op dit moment verkeert de lokale democratie wel in een crisis. Dat uit zich in een lage opkomst bij verkiezingen, weinig bekendheid van lokale politici en een gemeenteraad die zich vaak machteloos voelt ten opzichte van het college dat zij zouden moeten controleren. Dit heeft concrete gevolgen die dit jaar zichtbaar zullen zijn. Op 21 maart zal de helft van de Nederlanders naar verwachting thuisblijven. Het takenpakket van de gemeente is groeiend, maar de legitimatie van het gezag van het bestuur komt steeds meer onder druk te staan.
Voor verschillende actiegroepen is de crisis aanleiding om tot grootschalige stelselwijzigingen over te gaan. Het meest radicale voorstel is het afschaffen van de gemeenteraad en deze te doen vervangen door een raad van ingelote burgers. Om tal van redenen onpraktisch, maar ook een directe aanval op de Grondwet waarin staat dat de gemeenteraad aan het hoofd staat van de gemeente. Een orgaan dat je niet snel kan afschaffen ten behoeve van een experiment.
Als we niet kunnen gaan rommelen met onze structuur, wat moeten wij dan wel doen om de lokale democratie te redden? Het antwoord is vrij eenvoudig: ook op lokaal niveau moet de cultuur aangepakt worden. De gemeenteraad moet zich bewuster worden van haar positie en haar verhouding tot de kiezer en het college. Veel raadsleden hebben het gevoel dat zij het – vaak erg technische – beleid van het college moeten verkopen aan de inwoners. De ingewikkelde besluiten die genomen worden moeten via de politiek in begrijpelijk Nederlands uitgelegd kunnen worden. Voor de kiezer is dit verwarrend. Zij krijgen het gevoel dat alle lokale partijen eigenlijk één pot nat zijn. Of je nou praat met een VVD’er, SP’er of iemand van een lokale partij: je krijgt een verhaal te horen dat in hoofdlijnen hetzelfde is. Zij proberen te vertellen waarom het gemeentebestuur tot een bepaald (impopulair) besluit is gekomen.
Een burgemeester van een grote landelijke partij verzuchtte wel eens dat “er nou eenmaal niet veel politiek te bedrijven is als je hebt over straatverlichting en loszittende stoeptegels”. Een opmerking die je op lokaal niveau bij bestuurders vaker hoort. Maar voor raadsleden gaat dit niet op. Natuurlijk is er wel degelijk politiek als het gaat om lokale thema’s! Euro’s kunnen maar één keer uitgegeven worden en dan maakt het veel uit of die euro’s opgaan aan extra parkeerplaatsen of aan nieuwe parken. In de raad en tijdens fractievergaderingen kan men nog steeds uren praten over de positionering van enkele bankjes op het Dorpsplein alsof het werk van de planologen tot in detail overgedaan moet worden. Voorstellen van het college daarentegen worden zelfs door de oppositie vaak klakkeloos overgenomen. Zelfs als de plannen – het schrappen van een kinderboerderij om financiële redenen – ingaan tegen alle verkiezingsprogramma’s. De raad laat zich nog te vaak te makkelijk het kaas van de brood eten. Natuurlijk hebben raadsleden het vaak te druk en beschikken zij over onvoldoende ondersteuning om alle plannen te controleren. Om die reden is het des te belangrijker dat partijen de politieke hoofdlijnen scherp in de gaten houden, en zich niet vast laten lopen in het moeras van MER’s en technische bestemmingsplanwijzigingen.
Zelfs in een grote stad als Amsterdam is de lokale journalist Ruben Koops verbaasd over de eensgezindheid waarmee alle partijen opereren. De verstandhouding tussen de grote partijen is slecht, maar als het om politieke standpunten aankomt lijkt iedereen hetzelfde uit te dragen. Koops geeft als voorbeeld dat als er gediscussieerd wordt over waar Amsterdam de vijf miljard beschikbare euro’s voor 2018 aan moet uitgeven er een marathondebat komt. Het resultaat? “Een paar dozijn voorstellen verder zijn er alleen accentverschillen zichtbaar tussen oppositie en coalitie”. Het debat en de tegenstellingen die binnen de gemeente leven komen vaak zelden terug binnen de raad. Wellicht komt dat door de angst om als lokale politicus verdeeldheid te zaaien binnen de eigen gemeenschap (“laten we de boel vooral bij elkaar houden en verbinden”) maar het gevolg is wel dat veel inwoners het gevoel hebben dat hun politieke vertegenwoordiging op afstand staat. Als er niets wezenlijks op het spel staat, wordt de drempel om te gaan stemmen alleen maar groter.
Verkiezingen
Op dit moment zijn de campagnes voor de gemeenteraadsverkiezingen van start gegaan. Ik hoop van harte dat de landelijke en lokale partijen van de gelegenheid gebruik zullen maken om hun politieke visie naar voren te schuiven zonder in de valkuil te trappen dat iedereen elkaar napraat. Stap uit de grijze massa die de lokale politiek nu vormt en durf kleur te bekennen! Het echte werk begint pas als de nieuwe raadsamenstelling bekend is. Als gemeenteraadslid ben je geen verlengstuk van het college richting de burger toe, maar juist de spreekbuis van de burger richting het college. Als de verschillende partijen in de gemeenteraad haar werk goed doen, hebben wij geen andere vormen van democratie nodig.