De lokale democratie kampt met verschillende problemen die vanwege de aankomende gemeenteraadsverkiezingen weer zichtbaar worden. In een vorige blog heb ik betoogd dat partijen er baat bij hebben om meer kleur te bekennen in hun campagnes. Daarvoor moeten partijen goed kunnen communiceren richting hun achterban en de kiezer. Dat kost geld. Veel geld. Natuurlijk heb je tegenwoordig voor relatief weinig geld al dozen met flyers en Facebook-advertenties, maar professionele campagnes met groot bereik zoals je die ziet tijdens de landelijke verkiezingen zijn gewoon erg prijzig. De problemen zijn het grootst bij de lokale politieke partijen als “dorpsbelang”. Met gemiddeld genomen slechts 19 actieve leden en geen toegang tot de professionele ondersteuning en voorzieningen die afdelingen van landelijke partijen wel hebben, moeten lokale partijen nog harder werken om hun standpunten bij de kiezer onder de aandacht te brengen.
Wanneer partijen niet goed hun standpunten kunnen overbrengen heeft dat gevolgen voor hun winkansen tijdens verkiezingen. Daarnaast staat de functie van de politieke partijen om een schakel te vormen tussen overheid en inwoner onder druk. De tijd dat lokale politici bij iedereen in de gemeente bekend waren is al decennia voorbij. In grote gemeenten zoals Amsterdam kent meer dan de helft van de bevolking zelfs geen enkel raadslid. Laat staan dat inwoners weten waar deze raadsleden voor staan en waar zij zich mee bezig houden. Alle partijen binnen het lokale bestuur moeten dus hun uiterste best doen om hun werkzaamheden bekendheid te laten krijgen. De commissie Veling heeft in haar gisteren verschenen advies niet alleen gekeken naar de financiering van landelijke partijen maar ook nagedacht over aanpassingen voor de lokale partijen en afdelingen. Zij stelt voor om subsidiegeld vrij te maken om lokale partijen en afdelingen financieel te ondersteunen:
“Vanwege het belang van de lokale democratie is een eigen benadering van de lokaal actieve partijen gewenst, ook waar het gaat om subsidie van overheidswege. De commissie adviseert een aanpassing van het subsidiestelsel dat daartoe strekt en dat tegelijk ook de landelijke partijen voor hun taken meer financiële armslag verschaft. Geadviseerd wordt om subsidie toe te kennen aan alle deelnemers aan de verkiezingen voor de gemeenteraden die ten minste één zetel halen. Dit geldt zowel voor de lokale partijen als de afdelingen van de landelijke partijen. Naar analogie van deze benadering krijgen ook politieke partijen die van de Provinciale Staten deel uitmaken subsidie. De hoogte van de subsidie wordt gebaseerd op het aantal raads- of Statenzetels en wordt gerelateerd aan het aantal inwoners in de provincie of gemeente.”
Op dit moment worden lokale afdelingen door hun landelijke partij gesubsidieerd en krijgen lokale partijen ondersteuning vanuit de gemeente. Dat leidt tot ongelijkheid waarbij lokale partijen het met minder middelen en faciliteiten moeten doen. Een lokale afdeling van een landelijke partij heeft gemiddeld 4.500€ aan inkomsten en een lokale partij slechts 3000€ per jaar. De suggestie van de commissie Veling is er in eerste instantie niet op gericht om de totale slagkracht van de lokale politiek te vergroten, maar voornamelijk om de verschillen tussen lokale partijen en afdelingen weg te nemen. Daardoor ontstaat er een gelijk speelveld waar alle partijen evenveel kans maken om te kunnen winnen. Is dat problematisch? Nee, maar het voorstel van de commissie lost daarmee het grotere achterliggende probleem niet op: alle lokale politici moeten het doen met relatief weinig middelen. Mooi dat alle partijen (lokaal en landelijke afdelingen) nu aanspraak maken op hetzelfde deel van de 6,8 miljoen euro subsidie. Maar dat is geen medicijn tegen de crisis en versterkt het belang van de lokale democratie ook niet. Het bedrag van 6,8 miljoen (ongeveer 17.900€ per gemeente) is ook vrij willekeurig gekozen. Niet op grond van de behoefte die men lokaal heeft, maar wat er landelijk uitgegeven wordt aan de landelijke partijen.
Ik zou de wetgever en in het bijzonder de minister ook willen oproepen om grondiger onderzoek te laten doen naar de financiële positie van lokale partijen en lokale afdelingen en wat zij nodig hebben om hun functie als “intermediair tussen burgers en de overheid”goed te kunnen vervullen en op welke wijze lokale partijen aan hun financiële middelen kunnen komen. Wij leven in een tijd waarin er opgeroepen wordt om lokale politici door de AIVD te laten screenen omdat de onderwereld anders invloed kan kopen of verwerven in het lokale bestuur. Het voorstel van de minister om de transparantie vereisten in de Wet financiering politieke partijen uit te breiden naar het lokale bestuur is ook op die angst gestoeld. Ondanks dat wij eigenlijk niet weten of en zo ja, hoeveel geld er van de onderwereld richting het lokale bestuur gaat.
Als de Wet financiering politieke partijen aangepast zal worden (met het oog op de lokale democratie) dan zou het uitgangspunt moeten zijn hoe de lokale democratie versterkt kan worden en hoe lokale politici hun werk beter kunnen doen. Niet hoe we de verdeling van middelen nog ingewikkelder en met nog meer administratieve lasten omkleed kunnen maken.