Richard de Mos is vrijgesproken van ambtelijke omkoping, corruptie en deelname aan een criminele organisatie. Daarmee is voor nu een einde gekomen aan een zaak die de gemeentepolitiek van Den Haag jarenlang in zijn greep hield. Het OM noemt de uitspraak teleurstellend. Richard de Mos ziet daarentegen in het vonnis het bewijs dat hij altijd al onschuldig was.
Het vonnis is helder. De onderbouwing van de rechtbank op een aantal aspecten ook. Tegelijkertijd heeft de rechtbank onbedoeld een nieuw probleem gecreëerd. Als de rechter niet kan beoordelen of de Mos zijn positie als wethouder niet misbruikte, kan de gemeenteraad dat dan wel?
Straf- en staatsrechtelijk
De rechtbank noemde de kwestie de Mos “onontgonnen en juridisch hobbelig terrein”. De rechter keek daarom niet alleen met de bril van de strafrechter maar ook met die van het staatsrecht naar de zaak. Er stonden namelijk enkele verschillende vragen centraal:
- Zijn donaties aan een (startende) politieke partij door bedrijven toegestaan?
- De Mos bedrijft ombudspolitiek en maakt er geen geheim van ‘harder te lopen voor donateurs dan voor anderen’. Mag dat of is dat clientisme en zelfs corruptie?
- Was het instellen van zeldzame, waardevolle vergunningen om vervolgens een donateur te tippen wanneer deze zich moest inschrijven geen ‘blauwdruk van corruptie’?
Al die vragen moesten volgens het OM en de strafrechter in samenhang met elkaar gezien worden om te beoordelen of er sprake van o.a ambtelijke omkoping. Dat heeft tot het uiteindelijke vonnis geleid. De vragen staan tegelijkertijd ook op zichzelf.
Donaties aan een politieke partij
Een opmerkelijk vraagstuk was of de ondernemers mogen doneren aan een (startende) politieke partij. In het AD geeft een corruptiedeskundige zijn oordeel: een vastgoedontwikkelaar doneert alleen geld als daar bedrijfseconomisch iets mee te halen valt. In een eerdere corruptiezaak (wethouder Tielemans) oordeelde de strafrechter ook dat de ‘wethouder op zijn klompen moest aanvoelen’ dat er een tegenprestatie verwacht werd nadat een coffeeshop een bedrag stortte.
Het OM vond volgens het requisitoir donaties in zijn algemeen geen probleem, maar wel in dit specifieke geval. Het leek erop alsof de ondernemers daarmee invloed kochten binnen het lokale openbare bestuur. Afgetapte telefoontjes en appgesprekken moesten dat bewijzen.
Hoewel niet van belang voor de rechtszaak zelf (de rechtbank gaat er bewust aan voorbij), doneerde in de zaak de Mos de ondernemers vanuit hun bedrijven en niet van hun eigen privérekeningen. Het gaat dus echt om de vraag of bedrijven mogen doneren. Tijdens de zitting merkte professor Voerman op: er is op dit moment nog helemaal niets geregeld (juridisch gezien) over donaties aan (decentrale) politieke partijen.
Problematisch?
De opvatting dat Slagerij J. van der Ven niet zou mogen doneren aan bijvoorbeeld Dorpsbelang (dat een nieuw winkelcentrum wil realiseren) is democratisch gezien van de zotte. Verenigingen, bedrijven en stichtingen mogen gewoon doneren aan politieke verenigingen. Dat er een link te leggen valt tussen concrete standpunten (zoals een nieuw winkelcentrum) en belangen van de donerende partijen is in een democratie volledig vanzelfsprekend. Uiteindelijk bepaalt de kiezer.
De rechtbank ziet eveneens geen problemen met dat bedrijven aan partijen doneren en veegt de rigide opvattingen daarover zelfs van tafel: “Vanwege het belang van partijdonaties als toonbeeld van worteling in de maatschappij moeten deze niet teveel aan banden worden gelegd. Juist ondernemers zijn in staat om een lokale partij met significantere bedragen te steunen, zij moeten niet worden afgeschrikt door een mogelijke verdenking van corruptie.”
Tegelijkertijd overwoog de rechtbank wel dat ‘doneren aan een startende partij’ onlogisch zou zijn met het oog op het kopen van invloed. Daar beschikt een startende partij nog niet over. Deze redenatie wordt door veel commentatoren (zoals bij de NRC) als wankel gezien en die opvatting deel ik: binnen de (lokale) politiek kunnen grote machtsveranderingen na één verkiezing plaatsvinden. Er zou zelf gesteld kunnen worden dat een kwaadwillende die invloed wil kopen dat het beste kan doen bij een jonge, veelbelovende partij in plaats van een gevestigde waar de interne regels met betrekking tot donaties en posities al veel verder zijn ontwikkeld.
Het bevoordelen van donateurs
Dat een politieke partij standpunten mag uitdragen die op goedkeuring van donateurs en partijleden kan rekenen is geen probleem.
De vraag is: mag een wethouder ook harder gaan lopen voor de donateurs dan voor andere bewoners? Dat is een wezenlijk andere vraag dan wat hierboven staat. Velen beschouwen dat als clientisme en bevoordeling: zaken die strafbaar (zouden moeten) zijn.
In de kwestie De Mos komt de rechter tot een ander oordeel. Deze merkt op dat er door de wetgever geen duidelijke regels zijn vastgesteld als het gaat om bevoordelen van de eigen achterban, de strafrechter kan het gedrag daar dus niet aan kan toetsen en dat is volgens de rechtbank “maar goed ook”. Dat is namelijk geen taak voor het strafrecht: De vraag of een wethouder zaken mag ‘regelen’ voor zijn achterban, brengt echter al snel allerlei staatsrechtelijke en politieke kwesties met zich mee. [..]. Deze vragen moeten dan ook niet worden beantwoord binnen het strafrecht. De strafrechtelijke omkopingsbepalingen vergen een causaal verband tussen een gift en een tegenprestatie. Als dat causale verband er niet overduidelijk is, zal er niet snel sprake zijn van omkoping. Partijdonaties en politieke beïnvloeding zijn naar hun aard niet snel als zodanig aan te merken. Controle op die politieke beïnvloeding vindt plaats in de daarvoor toegeruste politieke gremia. In de lokale politiek is dat binnen het college (als dit bestaat uit wethouders afkomstig uit meerdere partijen) en met name de gemeenteraad, in de uitoefening van de controlerende functie. De Haagse gemeenteraad is daartoe ook uitstekend uitgerust, zoals het bij de start van de inhoudelijke behandeling getoonde filmfragment ook laat zien.
Het nadrukkelijk bevoordelen van de eigen achterban mag dus zolang de gemeenteraad daar in toestemt.
Schaarse vergunningen en donaties
Als er schaarse vergunningen verdeeld worden moet dit eerlijk gaan. Deze verdeling is ook met allerlei procedurele waarborgen en beginselen van behoorlijk bestuur omgeven. Gemeentes kiezen er bijvoorbeeld voor om bij de verdeling te loten om iedereen gelijke kansen te bieden. Wethouder de Mos initieerde de mogelijkheid om nachtvergunningen aan te vragen, die tot enkele beperkt werden en tipte zijn donateur wanneer zodat deze zeker wist dat hij op tijd zou zijn.
De rechtbank noemt in dit kader het dossier rondom de vergunningen van het zalencentrum nadrukkelijk ‘verdacht’. De rechtbank zegt in de uitspraak ‘lang nagedacht en gediscussieerd te hebben over de vraag of deze tegenprestatie niet een evident en exclusief voordeel opleverde voor de ondernemer’. Volgens de rechtbank: ‘is wat hier gebeurt op het eerste gezicht een blauwdruk van corruptie. Wie beter kijkt, ziet echter iets anders.’
Wat het verschil maakt? Volgens de rechtbank transparantie: Belangrijk daarbij is dat de verdachte zijn inspanningen voor de belangen van de [zalencentrum01] vrijwel altijd in alle openheid heeft verricht. Transparantie verdraagt zich slecht met het doorgaans heimelijke karakter van omkoping en is wellicht zelfs een contra-indicatie daarvoor. Deze openheid maakt het mogelijk om het politieke controlesysteem van een college en een gemeenteraad te laten werken.
Wederom verwijst de rechter naar de raad: als die kan controleren en ermee instemt, dan is ook dit gedrag niet strafrechtelijk te sanctioneren.
De controlerende functie van de gemeenteraad.
Binnen het lokale openbaar bestuur komt de vraag of een wethouder zich schuldig maakt aan ‘vriendjespolitiek’ zeer regelmatig opspelen. Dat is ook logisch: een gemeentebestuur (college en gemeenteraad) neemt besluiten die direct de gemeenschap betreffen waar het bestuur zelf onderdeel van uitmaakt. Een wethouder heeft vrijwel altijd familieleden, vrienden, donateurs of een sportteam binnen de gemeenschap die direct kunnen profiteren van specifieke besluiten. Niet voor niets stikt het op lokaal niveau van de integriteitsnormen en bepalingen tegen belangenverstrengeling.
Het is de taak van de gemeenteraad om te bepalen wanneer iets wel of niet door de beugel kan. De rechtbank meent dat ‘de Haagse gemeenteraad daartoe uitstekend is uitgerust’. Is dat echt het geval?
De zaak de Mos laat nadrukkelijk zien hoe moeilijk het is om te bepalen waar ‘worteling in de samenleving’ eindigt en ‘bevoordelen van individuele ondernemers’ begint. Allerlei deskundigen (waaronder professor Voermans) menen dat het vergroten van transparantie daarvoor de oplossing is. De rechtbank lijkt deze overtuiging zelfs betrokken te hebben in het oordeel dat zolang het maar transparant is het geen corruptie kan zijn.
Daarmee wordt makkelijk voorbij gegaan aan de weerbarstige praktijk van het politieke bedrijf waar blufpoker en onderlinge – heimelijke – afspraken aan de orde van de dag zijn. Ook toekomstige wetgeving brengt hier wat mij betreft geen verandering in.
Hier speelt eveneens mee mee dat de lokale politiek op papier ‘dualistisch’ is (college en raad zijn gescheiden) maar in de praktijk dit dualisme niet goed uit de verf komt. De lijnen tussen de raad en het college zijn dun. De oppositie kan controleren maar niet wegsturen, dus zolang de coalitie het gedrag gedoogd (als er afspraken over gemaakt zijn) kan een wethouder vrijwel alles maken. Zelfs een inval door de recherche en vervolging door het OM. Bij de Mos leidde dat na de inval wel tot ‘een politiek oordeel’, maar dat zal in de toekomst niet snel meer voorkomen.
De vraag is nu of dit uitgangspunt houdbaar is. De zaak de Mos heeft daarmee – onbedoeld – de uitgangspunten van het hele lokale openbaar bestuur op scherp gesteld. Dat het strafrecht niet de oplossing is ben ik het eens met de rechter, maar de huidige situatie werkt ook niet.
De raad aan zet
Na de vrijspraak heeft Richard de Mos het verzoek gedaan terug te willen keren in het college van B&W van Den Haag. Logisch: de Mos is vrijgesproken en wil eerherstel.
Minder logisch: de rechter heeft in de uitspraak gesteld dat niet de rechter maar de Haagse raad een oordeel moet vellen over het gedrag van de Mos. Dat betekent dus dat er nog helemaal geen sprake is van eerherstel: de raad moet oordelen of De Mos wethouder kan worden gezien alle feiten die op tafel zijn gelegd. Als de raad meent dat er wel sprake is van clientisme, dan is geen er geen plek voor de Mos in het college.
Kan de gemeenteraad daarover echt tot een gewogen oordeel komen? Juist hier wringt de weerbarstige praktijk van het politieke bedrijf. De raad is allesbehalve goed uitgerust om zich hierover uit te spreken. Den Haag kent al een college van B&W (met een akkoord dat uitgevoerd wordt) en allerlei politieke belangen staan een overwogen oordeel in de weg. Tegen het oordeel van de raad staat ook geen rechtsbescherming open (zoals bij de rechter). Als de raad oordeelt dat de gang van zaken niet door de beugel kan, dan is het daarmee gedaan.
De huidige situatie werkt voor niemand: niet voor de Mos die eerherstel wil en niet voor zijn tegenstanders die menen dat corruptie vrij spel krijgt.