De afgelopen gemeenteraadsverkiezingen zijn ontsierd door ‘een historisch lage opkomst’ (NOS). Slechts 50% van de kiesgerechtigden is komen opdagen. Minister Bruins Slot (CDA) van BZK heeft een onderzoek aangekondigd naar de laagste opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen.
Op politicologen blog Stuk Rood Vlees zijn ze niet verbaasd over de lage opkomst. Die werd al voorspeld. Kiezers beschouwen de lokale verkiezingen als ‘tweede-orde verkiezingen’ en hoewel de opkomst stabiel blijft (boven de 50%) daalt deze elke vier jaar wel met een paar procentpunt.
De lage opkomst blijft niet zonder gevolgen. Volgens de gemeentewet (artikel 7) vertegenwoordigt de raad de gehele gemeente. Dat uitgangspunt verandert niet als maar de helft van de gemeente naar de stembus gaat. Wel betekent dat deze helft vervolgens namens de hele gemeente spreekt.
Afbeelding: de opkomst per stembureau. Een groter rondje betekent een hogere opkomst. De verschillen per wijk zijn goed zichtbaar.
Verdiepend onderzoek moet uitwijzen hoe de stemmen precies verdeeld zijn over de verschillende bevolkingsgroepen die een gemeente kent. In Amsterdam is het uit de eerste data wel duidelijk dat de stemmen ongelijk verdeeld zijn. De opkomst verschilt flink per wijk. De Amsterdamse binnenstad is aanzienlijk beter vertegenwoordigd dan de buitenwijken. Feitelijk beslist de helft die binnen de ring woont nu ook het beleid voor de andere helft.
Daarnaast blijkt uit de eerste cijfers dat mannen, theoretisch geschoolden en ouderen beter vertegenwoordigd zijn dan andere groepen. Mogelijk vonden progressieve kiezers ook makkelijker de weg dan hun meer conservatieve tegenhangers. Er is kortgezegd sprake van over representatie: de stemmen van bepaalde groepen kiezers worden beter gehoord dan die van anderen.
Valkuilen
De lage opkomst is voor democratievernieuwers reden om de noodklok te luiden. Een student bestuurskunde schrijft op het Rotterdamse blog Vers Beton dat het tijd wordt voor gelote burgerberaden:
Vanochtend wakker geworden met een fikse kater van de Rotterdamse opkomstcijfers. Met dit 'mandaat' heeft de raad niet het recht om te spreken namens de stad.
— Jelrik Westra (@FCJWestra) March 17, 2022
Daarom in de pen geklommen: de nieuwe raad moet haar macht terug durven te geven aan de stad, via gelote burgerberaden. https://t.co/lgdj28arTu
De kans is groot dat ook in andere gemeente (waaronder Amsterdam) progressieve krachten een gelijksoortig betoog zullen afsteken. Deze redenatie is vanuit democratisch oogpunt riskant om twee reden: (A) de legitimiteit van de representatieve democratie wordt onnodig verder ondermijnd en (B) het voorgestelde alternatief (loting) is geen vervanging van de democratie noch een middel om beleidsvorming representatiever te maken.
Een opkomst van vijftig procent is laag in vergelijking met de Tweede Kamerverkiezingen, maar nog steeds ruimschoots voldoende om het gemeentebestuur democratisch te legitimeren en hoger dan vele andere opkomsten (voor bijv referenda of de waterschappen). In Amerika trekken de presidentsverkiezingen (afgezien van 2020) vaak ook rond de 50% van de kiezers.
Er is dus geen enkele noodzaak om de legitimiteit van het democratisch gekozen gemeentebestuur in twijfel te trekken. Dat een hogere opkomst positieve effecten kan hebben betekent niet dat de huidige opkomst een probleem is.
Is loting dan geen optie? Amsterdam heeft al vaker geëxperimenteerd met loting en loopt daarbij tegen een praktisch probleem aan: slecht een zeer klein percentage van de gelote burgers (2 tot 5% met uitschieters naar de 18% bij éénmalige evenementen) doet ook daadwerkelijk mee. De Amsterdammers die op komen dagen vormen allesbehalve een representatieve groep. Het zijn de mensen wiens stem al goed gehoord worden. Politicologen noemen dat ook wel de participatie-elite. Een burgerberaad invoeren is dus een middel van de status quo om nog meer macht naar zich toe te trekken. In mijn blog over burgerberaden licht ik verder toe waarom dat geen alternatief is voor de representatieve democratie.
Het recht om niet op te komen dagen
Stemmen is een recht en in Nederland geen plicht. Inwoners van Nederland hebben wel het recht om niet te participeren. Het uitgangspunt is dat het openbaar bestuur ook rekening houdt met de belangen en opvattingen van de bewoners die besluiten niet naar inspraakavonden, burgerberaden of lokale verkiezingen te gaan. Een vitale democratie heeft er belang bij als veel mensen (politiek) participeren maar mag de mensen die dat niet doen niet uitsluiten. De veelgehoorde opmerking ‘als je niet stemt, mag je niet meepraten’ klopt dan ook niet helemaal. Elke burger behoudt altijd het recht dat hij of zij gehoord wordt. Wel is het zo dat als je niet stemt, je feitelijk anderen voor je laat beslissen.
Een gemeentebestuur dat zich zorgen maakt dat zij ‘slechts’ 50% van de inwoners vertegenwoordigen doet er goed aan om in hun besluitvorming rekening te houden met de groepen die in de raad minder goed vertegenwoordigd zijn maar waarvan men wel weet dat zij ook in de gemeente wonen. Hiermee wordt het probleem van over representatie deels opgelost. De stemmen van de groepen die wel zijn komen opdagen tellen anders dubbel. Dit kan bijvoorbeeld door te kiezen voor een brede coalitie (meer partijen opnemen in een collegecoalitie dan politiek gezien noodzakelijk is) of voldoende ruimte te bieden aan oppositiepartijen. Wanneer besluiten op breder politiek draagvlak kunnen rekenen in de raad, is de kans groter dat er ook draagvlak is binnen de gemeente zelf.
Bovenstaande is natuurlijk theorie. Zeker in gemeentes waar elke lantaarn al politiek gemaakt wordt, zullen partijen zich sneller vastklampen aan de politieke meerderheden die te vormen zijn op grond van de verkiezingsuitslag. Dan moet er gewaakt worden dat men niet probeert om burgerberaden etc. in te voeren (om controversiële besluiten buiten de raad om er doorheen te krijgen) met als argument meer bewoners bij besluitvorming te willen betrekken.