Afgelopen decennium is er veel aandacht ontstaan voor ‘sociale ondernemingen’. Ondernemingen die niet het maken van winst, maar een specifiek maatschappelijk doel als primaire doelstelling hebben. Vaak zijn het jonge, geëngageerde ondernemers (zonder veel ervaring of kapitaal) of juist ouderen die iets terug willen doen voor de samenleving die deze initiatieven starten. Ondanks alle beloftes en positieve blijkt de praktijk weerbarstig te zijn. Wanneer grenzen tussen overheid, filantropie en markt vervagen, is waakzaamheid (voor alle betrokken) geboden.
1. Filantroop, ondernemer of sociaal ondernemer?
De opmerkelijke opvattingen over filantropie van Sywert van Lienden rakelt ook de discussie over sociale ondernemingen op: hoe zit dat nou precies met “sociaal ondernemerschap”? Sywert werd als ‘filantroop’ ook neergezet als ‘sociaal ondernemer’. Inmiddels is gebleken dat er weinig ‘sociaals’ aan was.
In het kader van Sywert-gate nog wel leuk dat schimmige sociaal ondernemers altijd cirkelen rond overheidsbeleid. Zelf veel voorbij zien komen in alle jeugdwerkloosheidsinitiatieven ooit. Resultaten zijn er vaak nauwelijks, maar politiek ongemakkelijk om het over te hebben.
— Robbert Coenmans (@rcoenmans) May 19, 2021
Een van de compagnons van Sywert in de mondmaskerdeal is Camille van Gestel. Hij was samen met een andere ondernemer de drijvende kracht achter WakaWaka. Een ‘sociale onderneming’ die in 2018 failliet ging (inmiddels een doorstart heeft gemaakt) en lampen verkocht die met zonne-energie op te laden waren. Handig als je in een gebied verblijft waar geen stopcontact te vinden is. WakaWaka beloofde dan ook (als ‘brand promise’) dat de Westerse consumenten die een lamp kochten er ook eentje kochten voor mensen die in extreme armoede leven in ontwikkelingslanden. RTL Nieuws onderzocht het bedrijf (Wakawaka doneerde veel te weinig lampen aan ontwikkelingslanden) en berichtte er toen zeer kritisch over:
Dankzij deze ‘buy one, give one’-belofte wist WakaWaka niet alleen veel lampen te verkopen aan westerse consumenten, maar ook veel geld op te halen bij sympathisanten. Met zo’n tien crowdfunding-acties kreeg het bedrijf de afgelopen vijf jaar zeker 1,1 miljoen euro binnen.
Ook ontving WakaWaka voor enkele miljoenen aan gunstige leningen, onder meer van Eneco, de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) en vermogende particulieren. De FMO schold haar lening van 6 ton zelfs kwijt.
Zo succesvol als WakaWaka was om geld op te halen, zo moeilijk bleek het te zijn om aan de sociale doelstellingen en economische verplichtingen te voldoen. De beloftes konden niet waar gemaakt worden. Het faillissement van WakaWaka eind jaren tien is exemplarisch voor de weerbarstige praktijk rondom ‘social enterprises’. Sociale ondernemingen komen moeizaam van de grond, zijn zelden een succes en vaak omgeven met controverses wanneer uitkomt dat de ‘sociale doelstellingen’ niet gehaald (kunnen) worden.
2. Verschil tussen filosofie en praktijk
De filosofie achter Social Enterprises spreekt mij in beginsel ook aan maar is wel wankel. Begin jaren tien bezocht ik een bijeenkomst van Social Enterprise NL. Volgens een spreker vertegenwoordigde een ‘sociale onderneming’ het beste van ‘socialisme en kapitalisme’. Dat deed bij mij de wenkbrauwen flink fronsen, maar de aanwezigen – veelal millennials – vonden het fantastisch. De ondernemingsvorm waar mijn purpose driven generatie naar op zoek was. WakaWaka was een van de voorbeelden die aangehaald werden.
De combinatie van ondernemerszin en maatschappelijke betrokkenheid biedt een aanlokkelijk verhaal. Daarentegen is bijna elke startup / onderneming tegenwoordig “waarde gedreven” met een visie waar altijd een stevig maatschappelijk component in zit. Wat maak ‘een sociale onderneming’ wezenlijk anders?
Afgelopen decennium heb ik ook voor meerdere ‘social enterprises’ gewerkt en een steentje bijgedragen aan allerlei maatschappelijke doelen. Mijn ervaring is dat maatschappelijke organisaties zich al snel profileren als ‘social enterprise’ om van het stoffige subsidieimago af te komen. Commerciële partijen profileren zich graag als ‘social enterprise’ om wat knuffelbaarder over te komen. In feite gaat het in beide gevallen gewoon om reguliere stichtingen en bv’s.
De sociale belofte spreekt wel vermogende particulieren aan. Geld dat gestoken wordt in een sociale onderneming revolveert: het levert maatschappelijke rendement op en komt terug! Een stuk prettiger dan een donatie, wat betekent dat je het geld kwijt bent.
3. Gemeentebeleid
Mijn professionele belangstelling voor ‘social enterprises’ ontstond toen ik onderzoek deed als socioloog naar hoe en of bedrijven konden bijdragen aan gemeentelijke doelstellingen zoals armoedebestrijding. In 2015 constateerde de Sociaal-Economische Raad (SER) in een verkenning (PDF) ook al dat ‘sociaal ondernemingen en gemeenten’ elkaar nodig hadden.
Voor een gemeente – zeker binnen het sociale domein – spreekt een ‘sociale onderneming’ ook sterk aan. In plaats van een subsidierelatie aan te gaan met een maatschappelijke organisatie kan er een ‘social enterprise’ ingeschakeld worden die meehelpt met het uitvoeren van beleidsdoelstellingen. Bijvoorbeeld een bedrijf dat mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt werkplekken biedt.
In de praktijk is dat niet zo makkelijk. Social enterprises willen graag wegblijven van subsidies (en dergelijke) vanwege de verplichtingen die daarbij komen kijken. Maar publiek geld verplicht: subsidies moeten verantwoord worden om een reden. Tegelijkertijd kan een gemeente niet zomaar MKB-ondernemingen steunen. Dat levert marktverstoringen en ongeoorloofde staatssteun op. Gemeenten die een inkooprelatie aan willen gaan met sociale ondernemingen moeten rekening houden met de Europese aanbestedingsregels, die er veelal toe leiden dat andere kandidaten voor een opdracht in aanmerking komen.
Niet voor niets pleiten sociale ondernemingen voor een ‘speciale status’ zodat zij (makkelijker) in aanmerking komen voor overheidsopdrachten (via maatschappelijke tenders) en voor financiering. Dat ligt juridisch lastig. In de praktijk is er nou eenmaal geen hard onderscheid te maken tussen ‘reguliere’ en ‘sociale’ ondernemingen. Een onderneming met een MVO-beleid kan eveneens stellen een ‘sociale onderneming’ te zijn.
Daar wringt de schoen. De pijnlijke waarheid is dat “social enterprise” een term is die vaker gonst op de marketingafdelingen dan bij strategie & beleid. Jezelf in de markt zetten als “groen” of “betrokken” werkt voor je “brand value” beter dan “wij doen het puur voor de centen”.
Uiteindelijk is dat gewoon marketing-praat. De primaire doelstelling van elke onderneming is altijd ‘voldoen aan de economische verplichtingen binnen de wettelijke kaders’. Dat is al voor bijna alle ondernemers al moeilijk zat en eventueel maatschappelijk rendement is dan mooie ‘bijvangst’. Soms schuilt achter het gebruik van een commercieel product ook al een zekere maatschappelijke waarde, zoals condooms (dat ongewenste zwangerschappen tegengaat). Maar een condoomproducent als Durex is geen ‘social enterprise’ hoeveel hun product ook bijdraagt aan de maatschappij.
Natuurlijk zijn er organisaties die zich puur maatschappelijk inzetten maar die doen er dan goed aan zich als stichting te manifesteren. Als de voornaamste klant de overheid is, dan ben je feitelijk een (zelfstandige) uitvoeringsorganisatie. Het is dan lastig om voor je ‘maatschappelijk product’ een reële economische prijs te bepalen. Conreet betekent dat je dan afhankelijk bent van ambtelijk en bestuurlijke tariefbepaling en ook publiekrechtelijke bescherming geniet. Niet sexy, wel vertrouwd.
4.Harde scheiding tussen filantropie en commercie
In de WRR verkenning op “Filantropie op de grens van overheid en markt” constateren enkele auteurs dat de grenzen tussen filantropie en overheid verschuiven en vervagen. Zij stellen wel de vraag hoe ver een bezuinigende en decentraliserende overheid kan en mag gaan in het overlaten van publieke taken aan filantropie. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de sociale ondernemingen die maatschappelijke en commerciële doelen combineren en vaak activiteiten ondernemen op het gebied waar traditioneel gezien de overheid actief is.
Was mij ook opgevallen tijdens mijn tijd bij SZW. Allemaal ‘ondernemers’ en de enige klant is de overheid.
— Nuna Zekić (@NunaZekic) May 19, 2021
Vanuit liberaal perspectief bezien lijkt dit een ontwikkeling die aan te moedigen valt. Een actieve markt en maatschappelijk middenveld beperkt de noodzaak voor een uitdijende overheid. Schijn bedriegt echter. Door de grensvervaging ontstaan er initiatieven die (in hun aard) sterk verbonden en afhankelijk zijn van overheidsbeleid en gelden, maar zich zoveel mogelijk proberen te onttrekken van overheidsbemoeienis. Wel de lusten (risicovrij ondernemen) maar niet de lasten (verantwoording). Ik zou willen zeggen: sociale ondernemingen vertegenwoordigen in dat geval het slechtste van socialisme en het kapitalisme. Gebruik maken van andermans centen om onder de noemer ‘sociaal’ de eigen zakken te vullen.
Sociaal ondernemer en filantroop Sywert van Lieden (en kompanen) die een ernstige gezondheidscrisis gebruikte om risicorvrij de zakken te vullen op kosten van de belastingbetaler terwijl hij goede sier maakte in praatprogramma’s laat goed zien welk gevaar in bovenstaande ontwikkeling schuilt. Sociaal ondernemen is dus iets wat met een zekere terughoudendheid bekeken moet worden.
Update: een schoolvoorbeeld van risicoloos ondernemen
Van Lienden en zijn collega's maakten 20 miljoen euro winst op de deal, maar lijken dus geen risico te hebben gelopen. https://t.co/CUsgsxYe51
— RTL Nieuws (@RTLnieuws) June 3, 2021
Inmiddels is duidelijk geworden dat Sywert en kompanen geen enkel risico liepen bij hun “sociaal” ondernemerschap. De overheid financierde voor en droeg het risico. Voor elke ondernemer is deze constructie min of meer de droom. Het is een duidelijk voorbeeld waarbij de grenzen tussen filantropie, markt en overheid dusdanig zijn vervaagd dat er een onwenselijke situatie is ontstaan.
Mondmaskers zijn een mondiaal marktproduct. De prijs wordt niet bepaald door de kostprijs maar door de vraag. Producenten en tussenhandelaren kunnen er dus stevig aan verdienen als de vraag (door een pandemie) sterk stijgt. Om te waarborgen dat mondmaskers ingekocht worden tegen kostprijs zou werken met een stichting als tussenhandelaar logischer zijn geweest. Dat maakt het des te kwalijker dat er toch stiekem een BV tussen is geplaatst. Bij veel ‘maatschappelijke producten’ waar de overheid de voornaamste – of enige – afnemer is kan dat risico voordoen.
Wat denk jij dat Nederland nodig heeft?
Wat mij betreft een heldere en realistische kijk op gemeentelijk beleid.
In mijn nieuwsbrief vind je unieke inkijkjes in de Amsterdamse politiek en blijf je op de hoogte van relevante ontwikkelingen op het gebied van participatie en bestuurskunde. Lees je iets dat je interessant vindt? Laat mij het dan weten!
Schrijf je in voor mijn nieuwsbrief via onderstaand formulier:
Laurent Staartjes
Amsterdammer. Socioloog. Bestuursrechtjurist. Gek op koken, squashen en musea. Ik blog over lokale politiek, staatsrecht en de kunst van verhalen vertellen.
Volg mij op Twitter of lees meer over mij.